8 oktober 2019

Boete gemeente Amsterdam wegens Airbnb-verhuur

Categorie: Bestuursrecht

Boete voor vakantieverhuur wordt soms te makkelijk opgelegd door de gemeente Amsterdam. Recentelijk heeft de Raad van State in één van mijn zaken de gemeente Amsterdam op de vingers getikt, omdat zij ten onrechte een bestuurlijke boete voor vakantieverhuur heeft opgelegd. Deze uitspraak is hier te lezen.

Bestuurlijke boete vakantieverhuur

Vakantieverhuur zonder vergunning is binnen de gemeente Amsterdam toegestaan onder zeer strikte voorwaarden. Een van de voorwaarden is dat de hoofdbewoner zijn hoofdverblijf in de woning heeft gedurende de vakantieverhuur. Als er geen sprake is van feitelijk hoofdverblijf is, wordt de woning volgens de gemeente aan de woningvoorraad onttrokken. Woningonttrekking – daarvan is sprake als de woning voor een ander doel wordt gebruikt dan voor bewoning, bijvoorbeeld vakantieverhuur – is niet toegestaan. Voor woningonttrekking leggen gemeentes hoge boetes op. In de gemeente Amsterdam bedraagt de hoogte van een boete voor woningonttrekking € 20.500,-. Dat is de hoogst toegestane boete die gemeenten op grond van de Huisvestingswet mogen opleggen.

Boete wegens overtreding van Huisvestingswet wegens ontbreken hoofdverblijf

In onderhavige zaak stelde de gemeente Amsterdam zich op het standpunt dat geen sprake was van hoofdbewoning, omdat de hoofdbewoner – die op het adres stond ingeschreven – in detentie zat. De eigenaresse van de woning, de ex-vrouw van de hoofdbewoner, kreeg van de gemeente Amsterdam een boete opgelegd omdat tijdens een controle een gemeenschappelijke vriend van de eigenaresse en haar ex-man was aangetroffen in de woning. De gemeente kwalificeerde de gemeenschappelijke vriend als toerist en stelde dat door de detentie van de hoofdbewoner geen sprake kon zijn van feitelijk verblijf in de woning en aldus de woning werd onttrokken aan de woningvoorraad.

Hoger beroep Raad van State tegen de bestuurlijke boete

De Raad van State maakt korte metten de argumentatie van de gemeente Amsterdam en overweegt het volgende:

“ Niet in geschil is dat [persoon] ten tijde van het huisbezoek in de brp op het adres van de woning aan de [locatie 1] was ingeschreven. [appellante] heeft gesteld dat zij de persoonlijke spullen van [persoon] ten tijde van het huisbezoek uit het zicht had genomen met het oog op de voorgenomen verkoop van de woning. Ten tijde van het huisbezoek was de woning nog niet daadwerkelijk te koop aangeboden. Om rekening te houden met de terugkeer van [persoon] in de woning en zolang de woning niet was verkocht, had zij sommige persoonlijke spullen van hem, die nodig zijn voor een verblijf in de woning, opgeborgen in dozen in een kast in de slaapkamer. Spullen die niet noodzakelijk waren voor een verblijf in de woning, zoals boeken, cd’s en apparaten, waren opgeslagen in andere dozen die naar een loods zijn gebracht. Van die andere dozen is fotomateriaal overgelegd, aldus [appellante]. Op een foto die als bijlage bij het rapport van bevindingen is gevoegd zijn dozen te zien in een in de slaapkamer aanwezige wandkast. Nu de toezichthouders de inhoud van die dozen niet hebben bekeken, zoals het college ter zitting heeft bevestigd, valt niet uit te sluiten dat daarin persoonlijke spullen van [persoon] zaten, die nodig zijn om in de woning te verblijven. Verder heeft het college zich ter zitting ten onrechte op het standpunt gesteld dat [persoon] geen hoofdverblijf in zijn woning had vanwege het enkele feit dat hij in detentie verbleef. Dat hij vanwege zijn detentie niet daadwerkelijk in de woning verbleef, sluit op zichzelf niet uit dat hij daar nog woonde. Ook zijn er geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de verklaring van [appellante] dat [persoon] de intentie had om naar de woning terug te keren na zijn detentie en dat er geen concrete plannen waren om in een andere woning te verblijven. Gelet op het vorenstaande heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat [persoon] ten tijde van het huisbezoek geen hoofdverblijf meer had in de woning.

Wat betreft de vraag of de woning ten tijde van het huisbezoek was onttrokken aan de bestemming tot bewoning, heeft [appellante] gesteld dat zij de woning in de betreffende periode niet op het internet heeft aangeboden voor vakantieverhuur. De informatie over de woning op de websites van diverse vakantieverhuurbedrijven is niet actueel. Die informatie is ook niet van het internet te verwijderen, aldus [appellante]. Het college heeft daarover verklaard dat niet nader is onderzocht of de woning daadwerkelijk is te boeken voor vakantieverhuur. Daarnaast is gebleken dat de inrichting van de woning op de websites afwijkt van de inrichting ten tijde van het huisbezoek. De Afdeling volgt het college daarom niet in zijn standpunt dat het onwaarschijnlijk is dat de woning niet meer werd aangeboden voor vakantieverhuur. Verder is voor de beoordeling of de woning werd gebruikt voor vakantieverhuur van belang dat het college niet heeft betwist dat de bezoeker uit Thailand niet hoefde te betalen voor zijn verblijf. Het dossier bevat geen stukken over concrete meldingen van omwonenden over overlast vanwege vakantieverhuur. Gelet op het vorenstaande heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de woning was onttrokken aan de bestemming tot bewoning.”

Bewijs overtreding onvoldoende voor bestuurlijke boete

Terecht komt de Raad van State tot de conclusie dat er geen, althans onvoldoende bewijs is voor de stelling van de gemeente dat sprake is van woningonttrekking. Een bestuurlijke boete is een criminal charge (bestraffende sanctie) als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Bij een bestuurlijke boete worden strenge eisen gesteld aan het vergaren van bewijs door bestuursorganen wegens het bestraffende karakter en de geldende onschuldpresumptie.

Toekomstige zaken bestuurlijke boete

Deze heldere uitspraak van de Raad van State zal ook voor toekomstige zaken van groot belang zijn. De gemeente Amsterdam strooit de laatste jaren met bestuurlijke boetes. De ervaring leert dat de controles door de gemeente vaker onzorgvuldig worden uitgevoerd, maar desondanks tot boeteoplegging overgaat. Een rechter kan de boete matigen of, zoals in onderhavige zaak, de boete geheel vernietigen.