8 januari 2016

Handhaving coffeeshop met bestuursdwang

Categorie: Handhaving

Voor een coffeeshop gelden gedoogregels. ook voor de handelsvoorraad die aangehouden mag worden in de coffeeshop. Indien in een coffeeshop een handelsvoorraad bevindt die groter is dan 500 gram dan geldt middels het coffeeshopbeleid opgesteld een handhavingsbeleid. Dat handhavingsbeleid voorziet onder meer  in de te nemen maatregelen in de situatie dat de toegestane handelsvoorraad van de coffeeshop aanzienlijk wordt overschreden. In de zaak die ik hieronder bespreek is de toegestane handelsvoorraad van de coffeeshop aanzienlijk overschreden; er is ruim 200 kilo handelsvoorraad is aangetroffen. Dat levert in deze zaak een sluiting van de coffeeshop op van drie maanden, maar de burgemeester heeft niet aangetoond waarom tevens intrekking van de exploitatievergunningen van de coffeeshops nodig is.

Intrekking exploitatievergunning en slecht levensgedrag

De exploitatievergunningen van coffeeshops Nemo en The Reef zijn ingetrokken op de grond dat de beheerder van de coffeeshop van slecht levensgedrag zijn. Die term is afkomstig uit de Wet Bibob. Voor de uitleg van het begrip “slecht levensgedrag” in de APV moet, gelet op het ontbreken van een nadere omschrijving in de APV, aansluiting worden gezocht bij de Drank- en horecawet (DHW; uitspraak van de Afdeling van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1571). In het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999, waarin uitvoering is gegeven aan artikel 8, tweede lid, van de DHW, is geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat de leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn. Nu op de bovenste etage van de coffeeshop in een verborgen ruimte 208,2 kg bruto hennep/hasj is aangetroffen rechtvaardigt is dit te kwalificeren als ‘slecht levensgedrag’. De rechtbank vindt die motivering onvoldoende. Als de externe voorraad van de coffeeshop overigens buiten de coffeeshop zou liggen hoeft dat niet het geval te zijn. Lees ook: beroep tegen intrekking vergunning.

Onredelijk gebruik van bevoegdheid tot intrekking vergunning

De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot intrekking van de exploitatievergunningen van de coffeeshop gebruik heeft kunnen maken. De burgemeester heeft niet afdoende kunnen motiveren waarom het naast de sluiting voor drie maanden nodig is om tevens de exploitatievergunningen in te trekken. De maatregel van intrekking van de exploitatievergunning werd bij het opstellen van het handhavingsbeleid voor coffeeshops bij een overschrijding van de handelsvoorraad kennelijk niet nodig geacht, ook niet bij een aanzienlijke overschrijding, nu deze maatregel in dat verband niet is opgenomen.

Exploitatievergunning coffeeshop en openbare orde

Geen grond voor intrekking van een exploitatievergunning van de coffeeshop is: het enkele  feit dat de opslag van de handelsvoorraad op professionele wijze plaatsvond – welk feit de burgemeester al heeft betrokken bij het besluit om Nemo gedurende drie maanden te sluiten – acht de rechtbank in dit verband onvoldoende evenals het vermoeden van de burgemeester dat de georganiseerde criminaliteit is betrokken bij de cannabisproductie en -handel en dat daarmee het gevaar voor de openbare orde en de aantasting van het woon en leefklimaat een gegeven is.

Belangenafweging coffeeshop en burgemeester

Tegen intrekking exploitatievergunning pleit ook volgens de rechter dat de coffeeshops geen overlast veroorzaken in de omgeving van de coffeeshops en in het strafrecht een tendens is waar te nemen dat aan coffeeshophouders geen straf wordt opgelegd voor het aanwezig hebben van een voorraad die de geldende criteria te boven gaat als een dergelijke handelsvoorraad noodzakelijk wordt geacht om economisch verantwoord een coffeeshop te exploiteren. Dat de aangetroffen handelsvoorraad noodzakelijk was voor het op economisch verantwoorde wijze exploiteren van de coffeeshops is door de burgemeester niet weersproken. De schade is voor de coffeeshops is de zaak beperkt tot sluiting van 3 maanden wegens te grote handelsvoorraad.

Rechtbank Rotterdam, 8 januari 2016, ECLI:N::RBROT:2016:250