7 mei 2020

Bestuurlijke boetes op grond van Huisvestingsverordening Rotterdam van tafel!

Categorie: Bestuurlijke boete

De drie uitspraken gaan over drie verschillende onderwerpen van de Huisvestingswet. De overeenkomsten zijn dat het in alle drie de zaken gaat over geliberaliseerde woningen. Deze woningen vallen dus buiten de sociale huursector.

In de eerste zaak was een boete opgelegd, omdat de betreffende woning kamergewijs werd verhuurd zonder dat daarvoor een vergunning was verleend.

De tweede uitspraak gaat over een aangevraagde vergunning om een woonruimte te verbouwen tot twee woonruimten. In dit geval was wel een vergunning aangevraagd op grond van de Huisvestingsverordening, maar werd deze geweigerd door de gemeente.

In de derde zaak heeft de gemeente in een geliberaliseerde huurwoning geconstateerd dat er een kamer in de woning werd gebruikt voor hennepteelt. Volgens de gemeente was er sprake van woningonttrekking zoals bedoeld in de Huisvestingswet. Er werd een boete opgelegd.

De Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening

Artikel 2 van de Huisvestingswet bepaalt dat gemeenten bevoegd zijn om een huisvestingsverordening vast te stellen voor zover dat noodzakelijk is voor het tegengaan van negatieve effecten als gevolg van schaarste aan woonruimten. Gemeenten kunnen dus geen huisvestingsverordening vaststellen als niet is aangetoond dat er sprake is van negatieve effecten door schaarste aan woningen.

Huisvestingsverordening Rotterdam kritisch getoetst

De uitspraken gaan over de Huisvestingsverordening Rotterdam 2016 en 2017. De gemeente Rotterdam heeft beoogd de huisvestingsverordening te laten gelden voor zowel sociale huurwoningen als woningen in de vrije sector.

In de motivering van de Huisvestingsverordening Rotterdam is alleen aangetoond dat er schaarste is aan sociale woningen. Dat er schaarste zou zijn aan geliberaliseerde woningen, is door de gemeente niet beargumenteerd.

De rechtbank wees al op gebrek in de Rotterdamse regels

De rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de gemeente Rotterdam niet heeft aangetoond dat er sprake is van schaarste aan woonruimte, zodat de Huisvestingsverordeningen 2016 en 2017 onverbindend zijn. Dat betekent dat de gemeente die huisvestingsverordeningen dus ook niet kan handhaven. De boetes gingen van tafel en een vergunning voor woningvormen kan volgens de rechter in eerste aanleg niet worden geëist.

Verordening niet onverbindend, maar niet van toepassing in dit geval…

De Raad van State heeft in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank geoordeeld dat de Huisvestingsverordeningen 2016 en 2017 niet geheel onverbindend kunnen worden verklaard.

De drie zaken gingen namelijk niet over de woonruimteverdeling, maar over het behoud en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Dat zijn twee verschillende onderdelen in de huisvestingsverordening en de rechter had zich dus ook niet over beide onderwerpen mogen buigen.

De Raad van State is het wel met de rechter eens dat de gemeente Rotterdam niet heeft gemotiveerd dat er sprake is van schaarste aan woonruimten buiten de sociale huursector. De Raad van State oordeelde dan ook dat de Huisvestingsverordening 2016 en 2017 buiten toepassing diende te blijven, omdat het in deze gevallen ging om woningen in de vrije sector. Er was geen grondslag voor handhaving, zodat de gemeente Rotterdam niet bevoegd was om boetes uit te delen en een vergunning te eisen.